Het MDR-1 Multi Drug Resistance

Bij de normale gezonde hond worden het hersenweefsel en het centrale zenuwstelsel beschermd tegen de hoge concentraties van giftige stoffen (zoals geneesmiddelen) die in de bloedbaan circuleren. Het “Multidrug Resistance gen 1” (hetMDR1 gen) heeft een belangrijke functie in de barrière tussen de bloedvaten en het hersenweefsel. Het codeert het eiwit P-glycoproteïne dat een onderdeel is van het membraan in de bloed-hersen-barriëre. P-glycoproteïne zorgt ervoor dat allerlei giftige stoffen (onder andere geneesmiddelen zoals Ivermectine) vanuit de hersencellen worden teruggevoerd in het bloed.

In de literatuur wordt een aantal geneesmiddelen gemeld die overgevoeligheidsreacties veroorzaken bij honden (met name bij Collies en Collie-achtige honden). Zodra een dier dat aan overgevoeligheid lijdt medicatie nodig heeft, is het verstandig om de meest recente versie van de lijst met “Risico-geneesmiddelen” te raadplegen. Het is te verwachten dat deze lijst wordt uitgebreid naarmate er meer onderzoek wordt gedaan. Uit biochemisch onderzoek blijkt dat het gen MDR1 een rol speelt bij tenminste vijftig verschillende geneesmiddelen.

De lijst van 1 december 2005 omvat de “Problem Drugs”, de geneesmiddelen waarvan is aangetoond dat ze problemen veroorzaakten bij honden met de MDR1 mutatie:

Acepromazine    – verdovingsmiddel

Butorphanol       – pijnstiller

Cyclosporine      – ter onderdrukking van de werking van het immuunsysteem

Digoxin              – ter versterking van de hartfunctie

Doxorubicin       – celgroeiremmer, ter bestrijding van tumoren

Ivermectin         – tegen parasieten zoals luizen, mijten en wormen

Loperamide       – ter bestrijding van diaree

Vinblastine        – celgroeiremmer, ter bestrijding van tumoren

Vincristine         – celgroeiremmer, ter bestrijding van tumoren

Domperidone     – tegen misselijkheid en maagklachten

Etoposide          – celgroeiremmer, ter bestrijding van tumoren

Mitoxantrone     – celgroeiremmer, ter bestrijding van tumoren

Morphine           – verdovingsmiddel, vooral pijnstiller

Ondansetron      – ter bestrijding van misselijkheid en braken

Paclitaxel          – celgroeiremmer, ter bestrijding van tumoren

Quinidine           – tegen hartritmestoornissen

Rifampicine        – antibioticum

Chinidine            – ter bestrijding van hartritmestoornissen

Dexamethason    – remt ontstekingen en onderdrukt allergische reacties

Ebastine             – ter onderdrukking van allergische reacties

Grepafloxacine   – antibiotica, ter bestrijding van infecties

Sparfloxacine      – antibiotica, ter bestrijding van infecties

CEA Colley Eye Anomaly.

Bij collie eye anomaly, ook CEA genoemd, en sheltie eye anomaly, ook SEA genoemd, is er een defect tijdens de aanleg van het oog. Met andere woorden: het betreft een ontwikkelingsstoornis die al vanaf de geboorte aanwezig is.De meeste honden hebben geen waarneembaar verlies aan gezichtsvermogen.

Oogafwijkingen:

Per definitie hebben alle honden met CEA minstens eenchoroidale hypoplasie(CH) in het laterale of dorsolaterale gebied van de fundus dichtbij de papil. Op die plaats ontbreekt het retinaal en choroidaal pigment gedeeltelijk of volledig en het tapetum is er weinig of niet ontwikkeld. In hetzelfde gebied kunnen de choroidale bloedvaten daarbij ook nog abnormaal zijn o.a. in dikte, aantal en positie. Als er een witte schijn zichtbaar is tussen deze bloedvaten, dan is dat de onderliggende sclera. Meestal is de aandoening beiderzijds maar niet noodzakelijk symmetrisch.

De afwijking vaststellen bij de merle kleur is niet zo gemakkelijk, vooral niet als er enkel een choroidale hypoplasie is. Want honden met deze vachtkleur hebben normaal al minder pigment in de fundus. De diagnose wordt dan gesteld op basis van het uitzicht van de choroidale bloedvaten, lateraal of dorsolateraal van de papil en het al of niet erbij aanwezig zijn van coloboma’s.

Erfelijkheid:

Bij de meeste rassen met CEA wordt tot nu toe aangenomen dat de overerving autosomaal recessief gebeurt. Dit houdt in dat alle aangetaste honden homozygoot zijn voor hetzelfde mutant gen. Dus 2 keer het mutante gen hebben, onafhankelijk van het feit of er nu enkel CH letsels zijn of dat er ook andere afwijkingen bijhoren. Honden die heterozygoot zijn, dit wil zeggen dat ze maar een mutant gen hebben, zullen zelf nooit oogafwijkingen hebben en kunnen dus bij oogonderzoek niet onderscheiden worden van de homozygoot normale honden.

Tot nu toe kan men nog niet echt verklaren hoe het komt dat sommige honden enkel CH hebben en anderen daarbij ook nog andere afwijkingen vertonen (zoals coloboma). Aangenomen wordt dat dit mogelijk te wijten zou zijn aan een verschil in expressie van hetzelfde genotype (cea/cea).

Pleomorfisme is het verschijnsel dat 1 bepaald gen meer dan 1 afwijking bepaalt. Met andere woorden: de aanwezigheid van verschillende fenotypen en van maar een genotype.

Vereenvoudigd voorgesteld en aannemend dat er maar 2 allelen bij CEA betrokken zijn, kunnen we mutant gen voorstellen als cea, en het normaal type (wildtype) als +.

Genotype   Omschrijving                 Fenotype:

+/+             homozygoot normaal    niet aangetast

-/-              homozygoot  wildtype    wildtype

+/-             heterozygoot = drager   niet aangetast

PRA Progressive Retinal Atrophy:

Progressive retinal atrophy (PRA) wordt ook wel Progressive retinal degeneration (PRD) genoemd. Beide benamingen hebben betrekking op aandoeningen van de retina die blindheid veroorzaken. Sommige rassen kennen blindheid ten gevolge van een abnormale ontwikkeling van de retina, en dat noemen we dan een dysplasie (RD). Andere rassen kennen een traag voortslepende degeneratie of afsterving van het retinale weefsel, en dat noemen we degeneratie. Veel rassen worden geplaagd door deze twee vormen van de oogaandoening. In het algemeen zijn deze aandoeningen erfelijk, maar de aard en wijze van vererving verschillen van ras tot ras.

De sleutel naar het succesvol elimineren van autosome recessieve aandoeningen is een betrouwbare identificatie van honden die geen drager van het prcd gen zijn. Door middel van de OptiGen prcd test kan met 100% zekerheid worden vastgesteld welke honden “genetisch vrij”, “niet-drager” of “homozygoot normaal” zijn. Deze honden kunnen slechts het normale gen op al hun pups overdragen, hetgeen inhoudt dat geen van hun pups ooit het prcd gen zal ontwikkelen. Met deze “vrije” honden kan altijd worden gefokt, zelfs met honden die drager van het prcd gen zijn.

Homozygoot betekent dat beide kopieën van het gen in je hond GELIJK zijn – dus beide normaal of beide prcd. Een drager heeft één normaal en één prcd gen.

De OptiGen prcd test is een marker test in plaats van een test gebaseerd op basis van mutatie van de genen. Dit betekent dat honden worden geïdentificeerd door een “vingerafdruk” van chromosoom 9, nabij de locus van het prcd gen, en niet door localisatie van de eigenlijke prcd mutatie. Het resultaat van de test is een genotype of patroon – een soort vingerafdruk – die ons in staat stelt honden in drie groepen te verdelen: de patronen/genotypes A, B en C.

Mogelijke resultaten van de OptiGen prcd test:

Genotype                                   Risico ontwikkeling prcd

I    Normaal (vrij)                       Zal nimmer prcd ontwikkelen

II   Niet aangetast (drager)            Zal nimmer prcd ontwikkelen

III  Hoog risico (lijder)                   Zal waarschijnlijk prcd ontwikkelen

DM Degeneratieve Myelopathy

Degeneratieve Myelopathy is een progressieve neurologische aandoening van het ruggenmerg vergelijkbaar met MS/ALS bij mensen. De ziekte vangt meestal aan tussen de leeftijd van 6 en 10 jaar. Vanaf de eerste tekenen van de aandoening tot het einde is het verloop meestal tussen de 6 en 18 maanden.

Het begint met coördinatieverlies in de achterste ledematen. De hond gaat waggelen, struikelen of slepen met de achterpoten. Dit vangt meestal aan in één poot om vervolgens over te slaan naar de tweede poot. Incontinentie komt ook veel voor. Uiteindelijk wordt de hersenschors aangetast. Ook het uitvallen van vitale functies kan het gevolg zijn. De zichtbare gevolgen zijn hartverscheurend om aan te zien, echter de hond heeft geen pijn.

De oorzaak

In het ruggenmerg lopen de zenuwbanen welke de spieren aansturen. Deze zenuwen liggen in bundels gegroepeerd in de zo genoemde witte stof . Deze witte stof wordt aangetast, de isolatie (myeline) van de zenuwen verdwijnt en de zenuwen sterven af waardoor de aansturing van de spieren steeds minder wordt.

Uit recente onderzoeken naar MS/ALS (o.a. in Nederland) zijn aanwijzingen gevonden dat ook een mogelijke infectie van de zenuwen van invloed kunnen zijn of een combinatie van afsterven van de zenuwbaan en een infectie aan de zenuwen, zoals Jean-Martin Charcot, de ontdekker van MS in 1880 reeds vermoede.

Er zijn mogelijk nieuwe omgevingsfactoren gevonden welke zouden kunnen bijdragen aan het krijgen van MS(DM). Dit werd vermeld in de wetenschapsbijlage van de NRC van 24 juli 2010.

Door stom toeval heeft men bij het California Institute of Technology ontdekt dat, als de genetisch aanleg aanwezig is, het daadwerkelijk krijgen van MS/ALS (dus ook DM?) waarschijnlijk afhankelijk is van de samenstelling van de darmflora, met name door “gesegmenteerde filamenteuze bacteriën”. Deze bacteriën komen voor in de bodem, dus welke hond krijgt ze niet naar binnen? De bacteriën veroorzaken kleine ontstekingen waardoor er afweercellen ontstaan die op hun beurt ontstekingsprocessen veroorzaken in het centrale zenuwstelsel welke leiden tot MS/ALS(DM). Deze kennis zou in de verre toekomst misschien van nut kunnen zijn bij het vinden van een oplossing voor deze ziekte.

HD – Heupdysplasie

HD staat voor heupdysplasie. Heupdysplasie is een (erfelijke) afwijking aan de heupgewrichten waarbij de ontwikkeling van de heupen bij een jonge, hond niet normaal verloopt. Dit kan leiden tot (ernstig) misvormde gewrichten. De ontwikkeling van HD is voor een deel erfelijk bepaald en is voor een deel afhankelijk van omgevingsfactoren.

Omdat het erfelijk is, is het belangrijk om honden waarmee we willen fokken te testen op HD. Dit kan door een röngenfoto te laten maken en deze te laten beoordelen door bijvoorbeeld de FCI (Europa) of OFA (Amerika). De foto wordt beoordeeld op de vorm van de heupkommen en de heupkoppen, de diepte van de heupkommen, de aansluiting van de heupkoppen in de heupkommen, en de aanwezigheid van botwoekeringen langs de randen van de heupgewrichten.

Voor het onderzoek moet de hond minimaal 18 maanden oud zijn.

Het onderzoek kan de volgende resultaten geven:

  • HD A (OFA Excellent/Good) – Goede heupen, geen HD
  • HD B (OFA Fair) – Overgangsvorm met tekenen van HD
  • HD C (OFA Mild HD) – Licht positief
  • HD D (OFA Moderate HD) – Positief met afwijkingen passend bij het ziektebeeld van HD
  • HD E (OFA Severe HD) – positief, heupgewrichten zijn ernstig misvormd

Norbergwaarde

De Norbergwaarde geeft informatie over de diepte van de heupkommen en de aansluiting van de koppen in de kommen. Bij een normaal heupgewricht is de som van de Norbergwaarden minstens 30. De maximale score is 40. Bij een lagere waarde heeft de hond dus ondiepe heupkommen en/of een slechte aansluiting van de gewrichtsdelen.

Houd er rekening mee dat een HD A uitslag niet betekent dat je hond nooit last zal krijgen van HD!!!

Omgekeerd betekenen duidelijke misvormingen ook niet dat de hond er beslist last van zal krijgen!!! Het is wel verstandig om er op te letten dat je (de heupgewrichten van) je hond niet te zwaar belast. In geval van twijfel kun je dit met je dierenarts bespreken!!!

 

ED – Elleboogdysplasie

Elleboogdysplasie-onderzoek is een (erfelijke) afwijking en richt zich op 4 verschillende aandoeningen van het ellebooggewricht, die echter alle op den duur tot misvorming van het gewricht en kreupelheid kunnen leiden.

Het zijn ontwikkelingsstoornissen van met name het kraakbeen in gewrichten die onder invloed van erfelijke en andere factoren ontstaan. Sommige honden kunnen hiervan op jonge leeftijd reeds ernstige problemen ondervinden. Bij andere zullen pas op latere leeftijd de ernstige misvormingen in het gewricht aanleiding zijn tot kreupelheid.

De term “Elleboogdysplasie” wordt gebruikt, wanneer een of meer van de volgende aandoeningen in een ellebooggewricht aanwezig is of zijn:

  • OCD (Osteochondritis dissecans, loslaten van een stukje kraakbeen van de bovenarm)
  • LPC (Los processus coronoïdeus, loslaten van een stukje bot van de ellepijp)
  • LPA (Los proc.anconeus , loslaten van een stuk bot op een andere plaats van de ellepijp)
  • Incongruentie (een niet goed “passend” gewricht door een te lange of te korte ellepijp ten opzichte van het spaakbeen).

Voor het onderzoek moet een hond minimaal 18 maanden oud zijn.

Het onderzoek kan de volgende resultaten geven:

  • Vrij (geen afwijkingen)
  • Grensgeval (lichte afwijking)
  • Graad 1
  • Graad 2
  • Graad 3

Het is op grond van de foto’s niet mogelijk om te voorspellen of honden die niet vrij blijken te zijn van elleboogdysplasie, maar die hiervan geen uiterlijke verschijnselen tonen, later problemen zullen krijgen. Dit is afhankelijk van de aard en de ernst van de aandoening en het gebruik van de individuele hond!!!

Epilepsie

Het woord epilepsie is afgeleid van het Grieks, en betekent: overnemen, overweldigen of aanvallen. Epilepsie is een neurologische aandoening die bestaat uit het herhaaldelijk optreden van aanvallen van spiertrekkingen en bewustzijnsverlies. Ze zijn een gevolg van een verstoring van het elektrische evenwicht in de hersenen. De hersenen zijn het centrum van waaruit bij mens en dier alle processen, zoals bewegen, ademhalen en zintuiglijke ervaringen worden aangestuurd en verwerkt. Miljarden hersencellen geven voortdurend boodschappen aan elkaar via elektrische signalen en chemische stoffen. Ze geven ze weer door, maar ze ontvangen ook signalen van andere cellen. De hersenen zijn in staat om deze signalen te coördineren, en sterke signalen te verminderen. Als dit systeem verstoord wordt kan er een plotselinge, overmatige ontlading optreden, te vergelijken met kortsluiting. Bij epilepsie treden zulke verstoringen regelmatig op.

Er bestaan twee soorten epilepsie;

Primaire epilepsie en wordt ook wel idiopathische, genetische of ‘echte’ epilepsie genoemd. Voor dit soort epilepsie is meestal geen oorzaak te vinden. Er is geen relatie tussen de aanvallen en beweging en/of voeding; er worden geen afwijkingen gevonden bij lichamelijk en/of neurologisch onderzoek. De diagnose wordt gesteld door alle andere oorzaken uit te sluiten. Primaire epilepsie ontstaat bij de hond meestal tussen zes maanden en vijf jaar. De aanvallen hebben meestal de vorm van de klassieke gegeneraliseerde aanval (de grand mal) of de partiële aanval. Tussen de aanvallen vertoont de hond geen afwijkingen. Primaire epilepsie heeft vaak een erfelijke component.

Secundaire epilepsie waarbij een aanwijsbare oorzaak te vinden is. Bij lichamelijk- of bloedonderzoek worden afwijkingen gevonden. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van vergiftiging, hersenvliesontsteking, suikerziekte of een ruimte-innemend proces in de hersenen (een tumor).  Het doel van de behandeling van deze epilepsie is de oorzaak weg te nemen. Dat is meestal moeilijk, omdat de oorzaak vaak niet duidelijk vast te stellen is. We spreken van secundaire epilepsie wanneer de aanvallen een oorzaak hebben.

Zoals gezegd bestaat epilepsie uit het herhaaldelijk optreden van aanvallen.

Bij honden zijn er drie soorten aanvallen te onderscheiden.

Partiële aanvallen;

waarbij bepaalde delen van het lichaam betrokken zijn, zoals stuiptrekken, vlieghappen, zenuwtrekjes in het gezicht of het trekken met een oor.

Gegeneraliseerde aanvallen;

dit is de meest bekende en duidelijk herkenbare aanval: de grand mal. Bij deze aanval zijn de hersenen in hun  geheel betrokken. Deze aanvallen bestaan uit twee fasen: de tonic en de clonic fase. De tonic fase is herkenbaar aan het omvallen van het dier, verlies van bewustzijn, het verstijven van de poten en krampen van het hele lichaam. Soms stopt ook de ademhaling. Deze fase duurt gewoonlijk ongeveer tien tot dertig seconden. De clonic fase bestaat uit het bewegen van het hele lichaam, waaronder het heftig bewegen van de poten (het zogenaamde ‘lopen’). Bij beide fasen kan ook de controle over blaas of darmen wegvallen en kan er salivatio optreden. In sommige gevallen verschijnt er schuim om de mond.

Atypische aanvallen, die niet in te delen zijn bij de vorige twee soorten.

De meeste aanvallen kennen drie fasen

1e fase noemt men de prodome (voorstadium).

In deze fase is er sprake van een bewustzijnsverandering. De hond is onrustig, vraagt overdreven veel aandacht of trekt zich juist terug. Deze fase kan zich dagen tot uren voor de aanval voordoen. Je zou kunnen zeggen: de hond voelt dat er iets niet in orde is. Soms is er sprake van een aura (zwak teken). De aura is zichtbaar minuten tot seconden vóór de eigenlijke aanval en wordt soms omschreven als “de hond heeft een vreemde blik in de ogen”.

2e fase noemt men de ictus, dit is de werkelijk aanval. Dit is een periode van enkele minuten waarin langer durende (tonische) en kortdurende (clonische) krampen optreden. De hond ligt meestal op de zij of valt om, verstijft gedurende een korte periode en verliest het bewustzijn. De ledematen strekken zich en de kop wordt achterwaarts bewogen, soms met een kortdurende ademstilstand. Dit is de tonische fase. Hierna volgen korte krampen van ledenmaten en kaken.

Dit is de clonische fase. Overmatige speekselvloed en het laten lopen van urine en ontlasting komt in deze fasen vaak voor.Voor iedereen, maar vooral voor kinderen is dit zeer aangrijpend om mee te maken. 

3e fase noemt men de postictus (de periode na de aanval). Deze periode kan seconden tot dagen duren. De hond komt weer bij bewustzijn, krabbelt overeind en is meestal een poosje de kluts kwijt. Soms schudt de hond zich uit en is weer hersteld; sommige honden hebben extreme honger of dorst. Vaak zien ze slecht en hebben moeite met bewegen. Enkele honden zijn vlak na de aanval overactief en andere zijn juist weer geheel uitgeteld. Soms kan de hond nog lang ronddwalen, gedesoriënteerd zijn en lijden aan geheugenverlies.

De aanval bestaat dus uit drie fasen, hoewel de eerste en derde fase niet altijd worden opgemerkt.

Een ander soort aanval is de zogenaamde partiële aanval.

Hierbij is slechts een gedeelte van de hersenen betrokken en de aanval is minder dramatisch. Afhankelijk van de plaats in de hersenen waar de aanval plaats heeft, zien we vaak een hond die even “wegzakt”, versuft lijkt, of die kortdurende krampen vertoont die zich beperken tot de ledematen of het hoofd (stuiptrekken).

Buiten de genoemde soorten aanvallen, zijn er een twee bijzondere vormen, waar extra aandacht aan besteed moet worden:

Clustering Dit is wanneer een hond meerdere aanvallen op een dag heeft, waarvan hij tussentijds niet voldoende hersteld, dus waarbij geen herkenbare post-ictale fase optreedt.

Status epilepticus Hierbij is sprake van een aanval, die langer dan enkele minuten duurt, waarbij de hond niet of nauwelijks bij bewustzijn komt. Elke aanval wordt gevolgd door een nieuwe, waardoor de aanvallen eindeloos door kunnen gaan.

Aanvallen treden meestal op binnenshuis en wanneer de hond rustig is, bijvoorbeeld laat in de avond of ’s nachts. Ze kunnen soms volgen op (sterk) emotionele gebeurtenissen zoals angstsituaties, extreme vrolijkheid of bezoek aan de dierenarts.

Wat moet je doen bij een aanval?

Eigenlijk kun je helemaal niets doen. De aanval is niet meer te stoppen. Probeer geen medicijnen toe te dienen. Deze werken toch pas na een bepaalde periode, en je hond zou er in kunnen stikken.

Anders dan de mens zal de hond zijn tong niet inslikken tijdens een aanval. Blijf kalm en zie er op toe dat je hond zich niet kan bezeren. Probeer de hond niet vast te houden; dit heeft geen zin en bovendien zou je gebeten kunnen worden.

Probeer de bewegingen niet in te perken of tegen te houden.

Als je andere honden in huis hebt, verwijder die dan uit de kamer. Sommige honden kunnen namelijk agressief reageren naar een hond met een epileptische aanval.

Waar moet je voorzichtig mee zijn?

Epileptische honden kunnen op bepaalde zaken reageren met een epileptische aanval. Als je hond gediagnostiseerd is met epilepsie moet je voorzichtig zijn met het volgende:

Conserveringsmiddelen [vooral BHA, BHT en ethoxyquin)

Vlooienbestrijdingsmiddelen

Vaccinaties

Shampoos

Acuut stoppen/wijzigen van medicatie

Hoe ziet de behandeling eruit?

Voor de behandeling maakt men gebruik van verschillende soorten medicijnen. Na een eerste aanval zal onderzoek plaatsvinden naar de oorzaak. Blijkt er sprake te zijn van secundaire epilepsie dan zal de behandeling gericht zijn op het wegnemen van de oorzaak van de aanval.

Is er geen aantoonbare oorzaak dan komt de diagnose primaire epilepsie in beeld.

Voor een goede behandeling van je hond is het raadzaam zo nauwkeurig mogelijk een dagboek of logboek bij te houden over het aantal aanvallen van uw hond, de belangrijkste punten daaromheen (zoals bijvoorbeeld enige verandering in huis), het verloop van de aanval en het moment waarop deze plaatsvond. Ook helpt het om een video opname te maken van een aanval.

Tenslotte

Meld de dierenarts altijd dat je hond epilepsie heeft en welke medicijnen hij gebruikt. Ook voor een operatie is het van belang dat de dierenarts dit weet. Sommige narcose middelen en/of medicijnen kunnen niet gebruikt worden bij honden met epilepsie of in combinatie met de medicijnen die hij gebruikt.

Mocht je hond een epileptische aanval krijgen/hebben gehad meld dit dan vooral ook bij de fokker van je hond en eventueel ook bij de rasvereniging. Zolang er nog geen DNA test beschikbaar is voor epilepsie is goede documentatie van honden die hieraan lijden erg belangrijk.

Indien je hond meer aanvallen krijgt tijdens de loopsheid, zou castratie een uitkomst kunnen bieden. Overleg met je dierenarts voor je die beslissing neemt.

Dit artikel is uiteraard niet volledig en er valt over epilepsie nog heel wat te schrijven. Het is bedoeld als een kennismaking met het fenomeen dat (gelukkig) niet bij iedereen bekend is.

Bron: C.A. Sharp